Wat is een complexbepaling?
Van inzicht naar actie: het verschil tussen energiemonitoring en energiemanagement
Inleiding
In sommige gevallen mogen meerdere aansluitingen geclusterd worden in een complex. Het voordeel daarvan is dat aansluitingen niet individueel de belastingschalen doorlopen maar als groep. Als het volume van de groep dan voldoende hoog is, zal deze eerder in schaal 2 of zelfs hoger terecht komen.
Hiervoor geldt een lager tarief, zodoende levert het een belastingvoordeel op. Let wel, de belastingdienst stelt wel voorwaarden aan een dergelijk complex en controleert deze ook periodiek.
Klik de onderstaande titels aan voor meer informatie over het onderdeel:
Volgens artikel 48, lid 1 van de wet Belastingen op milieugrondslag wordt Energiebelasting (EB) geheven op het verbruik van aardgas en elektriciteit.
Artikel 47, lid 1, onderdeel f van de wet definieert het begrip 'aansluiting':
Dit is een aansluiting van een onroerende zaak in Nederland op een Nederlands distributienet waaruit elektriciteit of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd.
Energiebelasting geheven door elektriciteits- en gasleveranciers wordt geheven per aansluiting*.
*Volgens artikel 48, lid 2 van de wet moet voor elk product dat direct of indirect is bestemd voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als aardgas of elektriciteit, EB worden geheven. Op vervangers van aardgas wordt dus op dezelfde manier EB geheven als op aardgas.
Voorbeelden van vervangers van aardgas zijn: waterstof-, bio-, stort-, rioolwaterzuiverings- en raffinaderijgas.
Op grond van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 3 april 2015, nr. BLKB2015/370M, kan het energieverbruik op meerdere aansluitingen in bepaalde gevallen als één aansluiting de tariefschijven van de energiebelasting (en voorheen) de Opslag Duurzame Energie (ODE) doorlopen.
Dit geldt voor bepaalde objecten in de openbare ruimte waarvoor geen WOZ-beschikking is afgegeven. Voor objecten met een WOZ-beschikking die zijn aangemerkt als een zelfstandige onroerende zaak, of is behandeld als onderdeel van een samenstel, dan wordt daar in de energiebelasting bij aangesloten. Dit noemen we "het clusteren van aansluitingen".
In het Handboek Milieebelastingen – welke gepubliceerd wordt op de site van de Belastingdienst – wordt in hoofdstuk 7.2.5 onder het begrip 'aansluitingen' een uitleg gegeven onder welke omstandigheden er geclusterd mag worden. Daarnaast wordt er in dezelfde paragraaf aangegeven in welke situaties zonder een WOZ-beschikking, niet geclusterd mag worden.
Een samenstel van gebouwde of ongebouwde eigendommen – of een gedeelte hiervan – die bij eenzelfde rechtspersoon in gebruik zijn en die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen, wordt als één onroerende zaak aangemerkt (de complexbepaling; artikel 16, onderdeel d, van de wet WOZ).
Om een aantal objecten aan te kunnen merken als één onroerende zaak is het niet voldoende dat deze bij eenzelfde (rechts)persoon in gebruik zijn. Gelet op de feitelijke situatie, moet er sprake zijn van een eenheid, waarbij fysieke criteria doorslaggevend zijn. Het gaat bijvoorbeeld om een woning met schuur en tuin of een fabriekscomplex bestaande uit een kantoorgebouw, fabrieksruimte en een opslagterrein. Het is niet zo dat alle vestigingen binnen een provincie of binnen Nederland die behoren tot één concern als één onroerende zaak (en dus als één aansluiting) kunnen worden aangemerkt. Er wordt daarvoor aangesloten bij de WOZ-beschikking (1 kadastraal object en opstallen staan op 1 WOZ-beschikking).
Veelal wordt per afzonderlijke aansluiting de energielevering door de leverancier in rekening gebracht. Dit betekent dat op elke rekening de energiebelasting en de heffingskorting afzonderlijk wordt toegepast. In zulke gevallen mogen de verbruiken van alle aansluitingen binnen dit WOZ-object gesommeerd (geclusterd) worden en de energiebelasting herberekend worden, alsof het 1 aansluiting betreft. Deze herberekening mag met terugwerkende kracht tot 5 kalenderjaren worden toegepast.
Energiebedrijven leveren op contractbasis rechtstreeks elektriciteit aan vele afleveringspunten die in een bepaald gebied (stad, gemeente, regio) in beheer zijn bij een (rechts)persoon die de geleverde elektriciteit in rekening gebracht krijgt en die betrekking hebben op openbare infrastructurele voorzieningen.
Het gaat bijvoorbeeld om de levering van elektriciteit aan een gemeente voor straatverlichting, aan telefoonbedrijven voor zendmasten en aan busondernemingen voor bushokjes. Voor deze voorzieningen is in het algemeen geen beschikking voor de wet WOZ afgegeven waarbij voor de EB kan worden aangesloten, waardoor onduidelijkheid bestaat over de berekening van de EB. De (rechts)persoon die deze voorzieningen beheert, krijgt in de praktijk vaak per gemeente of per regio een factuur voor het totaal van het elektriciteitsverbruik van die voorzieningen (verzamelfactuur). In veel gevallen wordt het verbruik ook nog forfaitair bepaald (onbemeten via een bestuurdersverklaring).
In de regelgeving is goedgekeurd dat voor de afbakening van de onroerende zaken die tot de hiervoor bedoelde openbare infrastructurele voorzieningen behoren (zonder WOZ), wordt aangesloten bij de manier waarop het elektriciteitsverbruik wordt gefactureerd. Het betreft de volgende voorzieningen:
- Straatverlichting
- Verkeersregelinstallaties
- Rioolgemalen (per overnamepunt, zie bijlage 1)
- Walkasten (per kade)
- Evenementen- en marktkasten (per terrein)
- Bus- en tramhokjes
- Reizigersinformatieborden (vervoersbedrijven)
- Bewegwijzering
Wanneer sprake is van een van bovengenoemde voorzieningen, draagt de leverancier de EB af op basis van de verzamelfactuur. Als de factuur betrekking heeft op meerdere voorzieningen, wordt de objectafbakening voor de EB per voorziening toegepast. Vrij vertaald: Dit betekent dat de leveringen van elektriciteit voor de voeding van deze objecten, als levering van elektriciteit via één aansluiting wordt aangemerkt. Over het totaalverbruik wordt maar 1x zone 1, zone 2, zone 3 en zone 4 van de EB doorlopen.
Afgezien van bovenstaande objecten die in het kader van de complexbepaling zijn aangemerkt als een complex, kunnen onder voorwaarden de volgende objecten /voorzieningen worden behandeld als een complex:
- Afvalwater (Waterschappen)
- Drinkwaterbedrijven
- Kabelexploitanten
- Elektriciteits- en gastransportnetwerken
- Warmtenetwerken
- Spoorwegennet
- Tramnetwerken en trolleynetwerken
- Rijkswegennet
- Vaarwegennet
- Walstroom
- Telefoonnet (vast)
- Telefoonnet (mobiel)
Voor onderstaande objecten zonder WOZ-beschikking is de toepassing van de complexbepaling niet toegestaan:
- Afvalcontainers (DIFTAR)
- BB-sirenes
- Bruggen
- Cameratoezicht
- Centrale woonwagenaansluitingen
- Fietsenstallingen
- Fonteinen
- Geldautomaten
- Gemeenteplattegronden
- Gladheidsbestrijding
- Klokken
- Kunstwerkenverlichting
- Laadpalen
- Meetstations luchtkwaliteit
- Monumentenverlichting
- Parkeermeters
- Reclamezuilen en -borden, mupi, wupi
- Sluizen
- Snelheidsmeters
Middels de ondertekening van een complexverklaring bij de leverancier geef je expliciet en zonder voorbehoud aan, dat er geen zelfstandige WOZ-objecten in de opgave aanwezig zijn. Een indicatie hiervan kan zijn dat er een verblijfsfunctie aanwezig is op een aansluiting.
Mocht bij controles door de Belastingdienst, of anderszins, blijken dat op basis van de complexverklaring door de leverancier ten onrechte geen energiebelasting is afgedragen aan de Belastingdienst, dan bestaat de mogelijkheid dat deze energiebelasting en ODE alsnog worden nageheven.
Indien de Belastingdienst om welke reden dan ook bij de leverancier naheft, dan zal de leverancier de te weinig in rekening gebrachte belasting inclusief eventuele boete en/of schade die de leverancier ten gevolge hiervan lijdt of heeft geleden alsnog in rekening brengen.
Daarom is het van belang dat wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de belastingheffing, onmiddellijk aan de leverancier worden gemeld. De door de afnemer verzochte toepassing van clustering complexbepaling kan met 5 jaar terugwerkende kracht (kalenderjaren) worden toegepast.
Gemeenten zijn op grond van de Wet milieubeheer verplicht zorg te dragen voor de doelmatige inzameling en het doelmatige transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen hun grondgebied gelegen percelen.
Die taak wordt uitgevoerd door gebruik te maken van een stelsel van rioolleidingen en installaties voor het transport van het afvalwater naar het overnamepunt van het waterschap. Op het overnamepunt wordt het afvalwater door het waterschap overgenomen. Voor het afvoeren van het afvalwater wordt naast het transport door zogenoemd vrij verval, ook elektriciteit gebruikt voor de voeding van pompen die voor een eventuele voortstuwing van het afvalwater moeten zorgen. Die pompen zijn aangebracht in of op het rioolleidingenstelsel dat voor de afvoer van het afvalwater wordt gebruikt.
Het stelsel van rioolleidingen en installaties dat bij de gemeente wordt gebruikt voor het transport van het afvalwater naar het overnamepunt van het waterschap is onderling fysiek met elkaar verbonden. Het stelsel wordt aangemerkt als één onroerende zaak. Dit betekent dat de leveringen van elektriciteit voor de voeding van de pompen die in of op het rioolleidingenstelsel in gebruik zijn, als levering van elektriciteit via één aansluiting wordt aangemerkt.
M.a.w.: het stelsel van leidingen en installaties wordt tot aan het overnamepunt van het waterschap beschouwd als één onroerende zaak. De vraag of dit één of meerdere stelsels zijn wordt beantwoord door het aantal overnamepunten.
Dit laat ruimte voor interpretatie: wat is de definitie van een overnamepunt? Er worden immers ook aansluitpunten aangewezen door Waterschappen.
Ons lijkt de meest acceptabele manier van indeling om dit aan te laten sluiten bij de definities van de Waterschappen. Dus per gemeente bekijken hoeveel overnamepunten er bepaald zijn door het Waterschap en de clustering van de stelsels hierbij aan te laten sluiten.
Niet in staat om te vinden wat je zoekt?
Neem contact op met de Energiemissie servicedesk.
✉️ : support@energiemissie.nl
☎️ : +31 85 016 0126